Op 28 september 2014 vulde zaal 1 van EYE zich met een nieuwsgierig publiek, die voor een Hitchcock-film kwamen, die nauwelijks een Hitchcock-film genoemd kon worden. Moderne legers hebben filmploegen bij zich, die er natuurlijk voor bedoeld zijn om de eigen successen vast te leggen, welke successen dan vaak dezelfde week als korte stukjes in de bioscoop te zien zijn. In de Tweede Wereldoorlog was dat niet anders; de Engelsen, de Amerikanen, de Russen, maar ook de Canadezen, werden begeleid door filmploegen. maar tegen het eind van de oorlog werden er ook andere zaken gefilmd.
Het was de Duitsers niet gelukt de vernietigings- en concentratiekampen ‘op te ruimen’ en af te breken; daarvoor waren er gewoonweg te veel. Toen de Engelsen in de derde week van april 1945 ten zuiden van Hamburg het concentratiekamp Bergen-Belsen binnentrokken, werden zij uitbundig begroet door sterk vermagerde en slecht geklede gevangenen, maar stuitten zij al snel op ondervoede, nog bijna levende gevangenen, skeletachtige gevangenen en lijken, heel veel lijken. Dat werd gefilmd, niet omfloerst of van een afstand, maar onbarmhartig dichtbij; alles moest vastgelegd worden als bewijs van de monsterachtige daden van het Derde Rijk en het resultaat zou ook vertoond moeten worden aan het Duitse volk. Dan zouden ze inzien waar ze vanaf 1933 achter hadden gestaan en dat zou bijdragen aan hun heropvoeding.
De Engelsen en Amerikanen besloten samen te werken en hun materiaal voor één film te gebruiken, waarbij ze ook Russisch materiaal zouden gebruiken. Filmrol na filmrol werd geschoten, niet alleen in Bergen-Belsen, maar in honderden kampen, maar de beoogde samenwerking liep op niets uit. De Amerikanen gingen hun eigen weg en maakten een eigen film, Death Mills, en de Engelsen werd niet gegund hun film af te maken. Er werd door hogerhand getwijfeld aan het nut van zo’n film, want de Duitsers hadden intussen (verplicht) kortere kampfilms gezien en de leefomstandigheden in de Engelse sector waren zo slecht, dat men aannam dat de Duitsers zich meer om hun eigen toekomst bekommerden dan over wat achter hen lag.
In Londen was men intussen wel aan de gang gegaan met het ruwe materiaal, er was een script gemaakt en er waren begeleidende teksten geschreven, maar daar bleef het veertig jaar bij. Het Engelse Imperial War Museum, waar de filmblikken terecht waren gekomen, bracht in 1984 een eerste Memory of the Camps uit, maar men wist dat er meer moest zijn. Dat bleek zo’n 25 jaar later, toen er nog een filmblik tevoorschijn kwam. Naast het filmmateriaal werd ook veel papieren archiefmateriaal gevonden en zo kon een reconstructie gemaakt worden van wat men in 1945 voor ogen had. Deze reconstructie werd nu voor het eerst voor een algemeen publiek vertoond; het EYE had samen met het NIOD een Europese première en deze German Concentration Camps Factual Survey (1945/2014) maakte grote indruk. Iedereen kende er wel stukjes van, bijvoorbeeld de massagraven met lijken in Bergen-Belsen, maar nu, schoongemaakt op een groot filmscherm, kwam het nog harder over. Of deze German Concentration Camps ooit op televisie komt, is nog de vraag. En wat Hitchcock nu precies gedaan heeft als ‘adviser’ zal wel nooit meer bekend worden. Lees verder: ‘Filming the Liberation of Bergen-Belsen’ door Toby Haggith en ‘Seperate Intentions: The Allied Screening of Concentration Camp Documentaries in Defeated Germany in 1945-46: Death Mills and Memory of the Camps‘ door Kay Gladstone, in: Holocaust and the Moving Image. Representation in film and television since 1933, Toby Haggith and Joanna Newman (ed.), Wallflower Press, London 2005.