Nieuw in de boekhandel
De canon van Nederland . Onze geschiedenis in 50 thema’s.
Met ‘De Tweede Wereldoorlog’ door David Barnouw.
Uitg. Meulenhoff, Amsterdam 2014
De canon van Nederland . Onze geschiedenis in 50 thema’s.
Met ‘De Tweede Wereldoorlog’ door David Barnouw.
Uitg. Meulenhoff, Amsterdam 2014
Op 28 september 2014 vulde zaal 1 van EYE zich met een nieuwsgierig publiek, die voor een Hitchcock-film kwamen, die nauwelijks een Hitchcock-film genoemd kon worden. Moderne legers hebben filmploegen bij zich, die er natuurlijk voor bedoeld zijn om de eigen successen vast te leggen, welke successen dan vaak dezelfde week als korte stukjes in de bioscoop te zien zijn. In de Tweede Wereldoorlog was dat niet anders; de Engelsen, de Amerikanen, de Russen, maar ook de Canadezen, werden begeleid door filmploegen. maar tegen het eind van de oorlog werden er ook andere zaken gefilmd.
Het was de Duitsers niet gelukt de vernietigings- en concentratiekampen ‘op te ruimen’ en af te breken; daarvoor waren er gewoonweg te veel. Toen de Engelsen in de derde week van april 1945 ten zuiden van Hamburg het concentratiekamp Bergen-Belsen binnentrokken, werden zij uitbundig begroet door sterk vermagerde en slecht geklede gevangenen, maar stuitten zij al snel op ondervoede, nog bijna levende gevangenen, skeletachtige gevangenen en lijken, heel veel lijken. Dat werd gefilmd, niet omfloerst of van een afstand, maar onbarmhartig dichtbij; alles moest vastgelegd worden als bewijs van de monsterachtige daden van het Derde Rijk en het resultaat zou ook vertoond moeten worden aan het Duitse volk. Dan zouden ze inzien waar ze vanaf 1933 achter hadden gestaan en dat zou bijdragen aan hun heropvoeding.
De Engelsen en Amerikanen besloten samen te werken en hun materiaal voor één film te gebruiken, waarbij ze ook Russisch materiaal zouden gebruiken. Filmrol na filmrol werd geschoten, niet alleen in Bergen-Belsen, maar in honderden kampen, maar de beoogde samenwerking liep op niets uit. De Amerikanen gingen hun eigen weg en maakten een eigen film, Death Mills, en de Engelsen werd niet gegund hun film af te maken. Er werd door hogerhand getwijfeld aan het nut van zo’n film, want de Duitsers hadden intussen (verplicht) kortere kampfilms gezien en de leefomstandigheden in de Engelse sector waren zo slecht, dat men aannam dat de Duitsers zich meer om hun eigen toekomst bekommerden dan over wat achter hen lag.
In Londen was men intussen wel aan de gang gegaan met het ruwe materiaal, er was een script gemaakt en er waren begeleidende teksten geschreven, maar daar bleef het veertig jaar bij. Het Engelse Imperial War Museum, waar de filmblikken terecht waren gekomen, bracht in 1984 een eerste Memory of the Camps uit, maar men wist dat er meer moest zijn. Dat bleek zo’n 25 jaar later, toen er nog een filmblik tevoorschijn kwam. Naast het filmmateriaal werd ook veel papieren archiefmateriaal gevonden en zo kon een reconstructie gemaakt worden van wat men in 1945 voor ogen had. Deze reconstructie werd nu voor het eerst voor een algemeen publiek vertoond; het EYE had samen met het NIOD een Europese première en deze German Concentration Camps Factual Survey (1945/2014) maakte grote indruk. Iedereen kende er wel stukjes van, bijvoorbeeld de massagraven met lijken in Bergen-Belsen, maar nu, schoongemaakt op een groot filmscherm, kwam het nog harder over. Of deze German Concentration Camps ooit op televisie komt, is nog de vraag. En wat Hitchcock nu precies gedaan heeft als ‘adviser’ zal wel nooit meer bekend worden. Lees verder: ‘Filming the Liberation of Bergen-Belsen’ door Toby Haggith en ‘Seperate Intentions: The Allied Screening of Concentration Camp Documentaries in Defeated Germany in 1945-46: Death Mills and Memory of the Camps‘ door Kay Gladstone, in: Holocaust and the Moving Image. Representation in film and television since 1933, Toby Haggith and Joanna Newman (ed.), Wallflower Press, London 2005.
Een aantal jaar geleden zag ik in het Heeresgeschichtliches Museum in Wenen de auto waarin Frans Ferdinand op die fatale dag in Juni 1914 door Sarajevo reed en waarin hij en zijn vrouw werden doodgeschoten door Gabriël Princip. Het was een beetje steriel, zo in een museum zonder opgewonden geluiden.
Het deed mij denken aan mijn eerste bezoek aan Sarajevo, in 1969, toen ik na het eindexamen met een schoolvriend in de auto van zijn vader naar Joegoslavië reden. Zijn moeder kwam oorspronkelijk uit Joegoslavië, vandaar en we logeerden bij zijn familie in Belgrado. Met zijn oom, die als kolonel was afgezwaaid, gingen wij de bergen in waar hij als partizaan onder Tito had gevochten. Met het mooie nichtje van mijn vriend gingen we naar een buitengewoon hippe disco, waar veel geüniformeerde soldaten zich zeer vermaakten.
Wij reden verder naar het zuiden (mijn vriend moest dat doen, want ik had nog geen rijbewijs) en toen kwamen we ook in Sarajevo terecht. We maakten kennis met een paar Joegoslaven van onze leeftijd, die ons meenamen naar de plek waar de aanslag was gepleegd. In het trottoir was aangeven waar de dader precies had gestaan en dat was natuurlijk een goed fotomoment. Daarna gingen we naar de Staatsbibliotheek, als ik het goed heb, want daar zou Frans Ferdinand indertijd naar toe zijn gegaan. Op de statietrap werd ik plotseling door twee agenten gesommeerd mijn tas te openen, die zij zonder verder uitleg aandachtig doorzochten, maar niets gevaarlijks leken te vinden. Onze nieuwe vrienden verontschuldigden zich zeer en legden uit dat niet lang geleden een Kroatische nationalist een aanslag had gepleegd op een Joegoslavische militaire attache in Duitsland. Had ik toen de Joegoslavische burgeroorlog en het Srebrenica-drama kunnen voorzien? Ik denk het niet.
De Volkskrant besteedde gisteren maar liefst twee volle pagina’s aan het nieuwe boek van Jan Brokken en vooral aan de reacties die zijn boek opriepen in het dorp waar De vergelding zich afspeelt; Rhoon, onder de rook van Rotterdam. Ik denk dat dat niet ten onrechte is, want zijn boek, met als ondertitel ‘een dorp in tijden van oorlog‘, is een buitengewoon fascinerend verhaal over ‘die rotoorlog’.
Toen Brokken over zijn geboorteplaats Rhoon de autobiografie Mijn kleine waanzin schreef, was hij ervan overtuigd dat er in dit dorp tijdens de oorlog weinig belangrijks was voorgevallen. Dat nu was ver bezijden de waarheid. Er waren tijdens de oorlogsjaren niet alleen veel actieve verzetsmensen, meer dan 170 onderduikers en dertig ‘Moffenhoeren’ in Rhoon aanwezig, maar ook zeven doden te betreuren. In oktober 1944 was een Duitse soldaat omgekomen door ’s avonds tegen een losse elektriciteitsdraad aan te lopen; ‘sabotage’ was de Duitse reactie en zeven inwoners werden standrechtelijk geëxecuteerd.
Brokken probeert niet alleen de gang van zaken te reconstrueren, maar geeft een kijkje in de microkosmos van Rhoon, waar Rooms-Katholieken, Protestanten, Gereformeerden en niet-gelovigen samenleven. De oorlog heeft voor allen andere gevolgen, maar er is één rode draad; na de oorlog zwijgt men over de vuile kanten, tegenover elkaar en zeker tegenover buitenstaanders. Het is Brokken gelukt ‘de kleine oorlog’ een gezicht te geven.
Eind 2011 jaar zorgde De afrekening: ontmaskering van het gewapend verzet, een vergelijkbare studie (platteland, oorlog, verzet & collaboratie), voor veel opwinding in het Westland, maar daar kende de auteur de uitslag al en werkte er naar toe. Het lezen van De vergelding is daarmee vergeleken een aangename verademing.
David Barnouw klom in de pen naar aanleiding van de plannen van de KNAW om te komen tot een Humanities Cluster in Amsterdam. E-humanities, of digital humanities, spelen een belangrijke rol in de plannen.
Hij waarschuwt tegen een te grote nadruk op de e-humanities. Door fans van de e-humanities wordt vaak verwezen naar het Republic of Letters project van Stanford University. Het is een bijzonder project, waar men vele tienduizenden brieven van intellectuelen tussen 1400 en 1800 heeft gebruikt. Een mooi voorbeeld is Benjamin Franklin, die zo’n 15.000 brieven heeft geschreven en ontvangen.
Het moge duidelijk zijn dat zonder digitalisering van deze brieven het duizenden mensuren zou kosten om ze te lezen, laat staan ze te analyseren. Schrijver en plaats, ontvanger en plaats en de datum zijn de metadata die gebruikt zijn om de correspondentie te visualiseren. Dat is letterlijk gedaan met landkaarten waar talloze lijnen de correspondentie verbeelden en waar je kunt zien waar de meeste brieven vandaan kwamen en waar ze terechtkomen. Je kunt een naam en een datum invullen en voila, je ziet wie wanneer aan wie schreef.
En zo kun je zien dat Voltaire maar weinig brieven naar Engeland schreef; een feit dat bij Voltaire-kenners natuurlijk allang bekend is. Zonder een inhoudelijke analyse van al de brieven kom je ook niet veel verder dan te constateren dat ze bijvoorbeeld in Parijs erg veel schreven en minder in Amsterdam. En dat heet dan e-humanities. ‘Letters — actual ink on paper — were the Internet of the 18th century’s Enlightenment period,’ zeggen ze in Stanford en dat klopt natuurlijk wel; internet met al zijn voor- en nadelen.